Het doorsturen van medische gegevens van patiënten in de geestelijke gezondheidszorg naar een landelijke database gebeurt onrechtmatig, zo heeft demissionair minister Schippers van Volksgezondheid laten weten op Kamervragen van de SP. Gedurende elk behandeltraject bij psycholoog of psychiater wordt periodiek aan patiënten gevraagd hoe het met hen gaat. Op deze manier wordt gemeten hoe goed de behandeling werkt. Zorgverleners sturen deze vragenlijsten ook door naar een landelijke database. Dit gebeurt op steeds grotere schaal sinds 2008 en is sinds 1 januari 2017 voor elke zorgverlener verplicht geworden.
vrijdag 31 maart 2017
donderdag 30 maart 2017
FBI waarschuwt zorginstellingen voor aanvallen op FTP-servers
De FBI heeft zorginstellingen gewaarschuwd voor aanvallen op FTP-servers waarbij criminelen proberen om toegang tot gezondheidsinformatie van patiënten te krijgen. Het gaat dan met name om FTP-servers waarbij aanvallers via gebruikersnamen als "anonymous" of "ftp" kunnen inloggen. De Amerikaanse opsporingsdienst wijst naar een onderzoek van een Amerikaanse universiteit waaruit blijkt dat meer dan 1 miljoen FTP-servers dergelijke anonieme toegang toestaan.
woensdag 29 maart 2017
Studenten TU Delft presenteren tweede versie exoskelet voor dwarslaesiepatiënt
Opstaan uit een diepe sofa, over ruw terrein lopen, of de trap op; als je benen verlamd zijn kun je dat wel vergeten. Het TU Delft studententeam Project MARCH wil daar verandering in brengen en ontwikkelt en bouwt dit jaar een nieuw exoskelet. Dit is een ondersteunend frame dat buiten het lichaam wordt gedragen. Met deze nieuwe medisch technologische ontwikkeling willen de studenten mensen met een dwarslaesie helpen hun dagelijkse activiteiten weer uit te voeren. Op vrijdag 24 maart onthulden de studenten het ontwerp van dit nieuwe exoskelet op de TU Delft. Martin van Rijn, demissionair staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, was daarbij aanwezig en ging in gesprek met de dwarslaesiepatiënt die deel uitmaakt van het team.
De studenten vinden het belangrijk dat mensen met een dwarslaesie een extra hulpmiddel krijgen náást de rolstoel. Daarom leveren zij deze bijdrage aan deze opkomende technologie. Door het bouwen van een gebruiksvriendelijk en veelzijdig exoskelet wil Project MARCH mensen met een dwarslaesie opnieuw laten lopen. ‘Dat is heel belangrijk want hiermee neemt de bewegingsvrijheid van de gebruiker toe en verbeteren sociale contacten met bijvoorbeeld familie, vrienden en collega’s omdat ze weer met elkaar op ooghoogte kunnen communiceren. Het gebruiken van een exoskelet heeft grote voordelen voor de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de gebruiker. We zijn dan ook enorm trots dat we het nieuwe ontwerp op 24 maart aan de buitenwereld hebben gepresenteerd’, zegt Donald Dingemanse, teammanager van Project MARCH. Het nieuwe ontwerp richt zich op twee belangrijke focuspunten: een compacter gewrichtsdesign en een gebruiksvriendelijker feedback systeem.
Tijdens de design presentatie werd niet alleen het nieuwe design onthuld, ook het maatschappelijke belang van deze technologische ontwikkeling werd belicht. Martin van Rijn, demissionair staatssecretaris van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport praatte de bezoekers bij over de huidige situatie van exoskeletten in de zorg en in de maatschappij. Ook ging hij met Ruben de Sain, de dwarslaesiepatiënt met wie de studenten samenwerken, in gesprek over onder meer de mogelijkheden op het gebied van zorgverzekeringen, crowdfunding en de toekomstige ontwikkelingen van het exoskelet. ‘Technologische ontwikkelingen in de zorg, waaronder exoskeletten, zouden zodanig vorm moeten krijgen dat het de eigen regie van de patiënten, de keuzevrijheid, versterkt,’ sprak van Rijn. Zowel Ruben als Martin van Rijn concludeerden dat exoskeletten een veelbelovend toekomstperspectief hebben, zeker als de juiste partijen samenwerken. ‘De toekomst die zo’n exoskelet biedt, dat is iets waarvoor we moeten gaan,’ stelt Ruben. Daarvoor is ook meer ervaring en onderzoek nodig. ‘Het studententeam Project MARCH kan een rol spelen in het verzamelen van meer onderzoeksdata omtrent de werking van exoskeletten om zo een beter inzicht te krijgen in de meerwaarde van deze technologie ten opzichte van bestaande mogelijkheden als de rolstoel’, zegt van Rijn. Project MARCH hoopt dit jaar een stap in de goede richting te zetten met hun nieuwe ontwerp.
Project MARCH ontwikkelde eerder al een exoskelet. In september 2015 is het project opgericht door studenten van de TU Delft en heeft het eerste team de MARCH I ontworpen en gebouwd. Elk jaar zal een groep studenten een jaar fulltime werken aan het verbeteren van de exoskelettechniek. Na het eerste jaar bleek dat er ruimte was voor verbeteringen en de technologie op veel gebieden nog geoptimaliseerd kon worden. Daarom is het nieuwe team sinds september 2016 de uitdaging aangegaan een compleet nieuw exoskelet te ontwerpen, de MARCH II. Dit is het ontwerp dat gepresenteerd werd op vrijdag 24 maart op de TU Delft. Hier kwamen twee belangrijke focuspunten voor dit jaar naar voren. De manier waarop kracht wordt overgebracht van de motor naar het gewricht zodat de piloot kan opstaan en lopen is erg veranderd ten opzichte van vorig jaar. Het ontwerp waarvoor dit jaar is gekozen is een stuk compacter. Een ander focuspunt is het feedback systeem. Het feedback systeem zorgt ervoor dat de dwarslaesiepatiënt in het exoskelet weet waar zijn benen zich bevinden. Hij heeft deze feedback nodig omdat hij niet kan voelen en weten waar zijn benen zijn.
De studenten vinden het belangrijk dat mensen met een dwarslaesie een extra hulpmiddel krijgen náást de rolstoel. Daarom leveren zij deze bijdrage aan deze opkomende technologie. Door het bouwen van een gebruiksvriendelijk en veelzijdig exoskelet wil Project MARCH mensen met een dwarslaesie opnieuw laten lopen. ‘Dat is heel belangrijk want hiermee neemt de bewegingsvrijheid van de gebruiker toe en verbeteren sociale contacten met bijvoorbeeld familie, vrienden en collega’s omdat ze weer met elkaar op ooghoogte kunnen communiceren. Het gebruiken van een exoskelet heeft grote voordelen voor de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de gebruiker. We zijn dan ook enorm trots dat we het nieuwe ontwerp op 24 maart aan de buitenwereld hebben gepresenteerd’, zegt Donald Dingemanse, teammanager van Project MARCH. Het nieuwe ontwerp richt zich op twee belangrijke focuspunten: een compacter gewrichtsdesign en een gebruiksvriendelijker feedback systeem.
Tijdens de design presentatie werd niet alleen het nieuwe design onthuld, ook het maatschappelijke belang van deze technologische ontwikkeling werd belicht. Martin van Rijn, demissionair staatssecretaris van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport praatte de bezoekers bij over de huidige situatie van exoskeletten in de zorg en in de maatschappij. Ook ging hij met Ruben de Sain, de dwarslaesiepatiënt met wie de studenten samenwerken, in gesprek over onder meer de mogelijkheden op het gebied van zorgverzekeringen, crowdfunding en de toekomstige ontwikkelingen van het exoskelet. ‘Technologische ontwikkelingen in de zorg, waaronder exoskeletten, zouden zodanig vorm moeten krijgen dat het de eigen regie van de patiënten, de keuzevrijheid, versterkt,’ sprak van Rijn. Zowel Ruben als Martin van Rijn concludeerden dat exoskeletten een veelbelovend toekomstperspectief hebben, zeker als de juiste partijen samenwerken. ‘De toekomst die zo’n exoskelet biedt, dat is iets waarvoor we moeten gaan,’ stelt Ruben. Daarvoor is ook meer ervaring en onderzoek nodig. ‘Het studententeam Project MARCH kan een rol spelen in het verzamelen van meer onderzoeksdata omtrent de werking van exoskeletten om zo een beter inzicht te krijgen in de meerwaarde van deze technologie ten opzichte van bestaande mogelijkheden als de rolstoel’, zegt van Rijn. Project MARCH hoopt dit jaar een stap in de goede richting te zetten met hun nieuwe ontwerp.
Project MARCH ontwikkelde eerder al een exoskelet. In september 2015 is het project opgericht door studenten van de TU Delft en heeft het eerste team de MARCH I ontworpen en gebouwd. Elk jaar zal een groep studenten een jaar fulltime werken aan het verbeteren van de exoskelettechniek. Na het eerste jaar bleek dat er ruimte was voor verbeteringen en de technologie op veel gebieden nog geoptimaliseerd kon worden. Daarom is het nieuwe team sinds september 2016 de uitdaging aangegaan een compleet nieuw exoskelet te ontwerpen, de MARCH II. Dit is het ontwerp dat gepresenteerd werd op vrijdag 24 maart op de TU Delft. Hier kwamen twee belangrijke focuspunten voor dit jaar naar voren. De manier waarop kracht wordt overgebracht van de motor naar het gewricht zodat de piloot kan opstaan en lopen is erg veranderd ten opzichte van vorig jaar. Het ontwerp waarvoor dit jaar is gekozen is een stuk compacter. Een ander focuspunt is het feedback systeem. Het feedback systeem zorgt ervoor dat de dwarslaesiepatiënt in het exoskelet weet waar zijn benen zich bevinden. Hij heeft deze feedback nodig omdat hij niet kan voelen en weten waar zijn benen zijn.
dinsdag 28 maart 2017
Richard Goossens nieuwe voorzitter TU Delft Health Initiative
Per 1 april is professor Richard Goossens benoemd als voorzitter van het TU Delft Health Initiative. Richard Goossens volgt hiermee professor Lucas van Vliet op, die deze rol vanaf de start van het TU Delft Health Initiative in 2009 vervulde en sinds 2016 decaan van de faculteit Technische Natuurwetenschappen is.
Richard Goossens werkt vanaf 1996 bij de faculteit Industrieel Ontwerpen (IO) en is sinds 2009 hoogleraar Physical Ergonomics bij de afdeling Industrial Design. Hij is, als afgevaardigde van de faculteit IO, sinds 2009 ook betrokken bij het TU Delft Health Initiative en werd in 2014 tevens benoemd tot Medical Delta hoogleraar.
Goossens wil zich richten op het stroomlijnen en verder uitbouwen van de samenwerking in de thema’s. ‘Een mooie uitdaging, want onder Lucas van Vliet is het aantal health gerelateerde onderzoekers en studenten aan de TU Delft bijna verdubbeld’, aldus Goossens.
Het Delft Health Initiative is een van de vier Delft Research-Based Initiatives die het onderzoek van de TU Delft ontsluiten voor en afstemmen op actuele vraagstukken in de maatschappij.
maandag 27 maart 2017
App bereidt patiënten voor op behandeling
Donderdag 23 maart heeft VieCuri Medisch Centrum de nieuwe VieCuri Behandelapp voor patiënten gelanceerd. IJsbrand Schouten, bestuurslid bij VieCuri, reikte deze nieuwste eHealth-toepassing uit aan onze patiënten.
Met de gebruiksvriendelijke app kunnen zij zich beter voorbereiden op een heup- of knieoperatie, hartkatheterisatie, dotterbehandeling of pacemaker-ingreep. De patiënt krijgt stap voor stap informatie over het zorgproces.
De app is beschikbaar in het Nederlands. Daarnaast stelt VieCuri, als eerste ziekenhuis in Nederland, deze app ook beschikbaar in het Arabisch, Turks en Pools. De app is te downloaden in de App Store of via Google Play.
De VieCuri Behandelapp geeft patiënten via tijdsgebonden meldingen informatie over hun behandelingen. “Een gesprek tussen een zorgverlener en een patiënt is meestal kort en er komt veel informatie op de patiënt af. Met de app kun je als patiënt op elk gewenst tijdstip alles rustig nalezen. Je stelt eventueel de datum van je operatie in en de app helpt je dan bij de voorbereiding hierop. Zo geeft de toepassing meer uitleg over wat de behandeling inhoudt, waarvoor de afspraken in het ziekenhuis zijn bedoeld en hoe je je erop kunt voorbereiden. Dat is niet alleen handig voor de patiënt zelf, maar ook voor familie en vrienden zodat zij volledig geïnformeerd zijn”, licht Wilfred Heesen, cardioloog en kartrekker van eHealth-projecten bij VieCuri, toe.
Binnenkort komt de behandelapp ook beschikbaar voor zwangeren. Met behulp van deze app krijgen zij uitgebreide voorlichting over hun zwangerschap en bevalling.
De Behandelapp is één van de initiatieven rondom eHealth bij VieCuri en is geïntroduceerd als een proef. De komende tijd wordt de VieCuri-app verder ontwikkeld en worden meer behandelingen toegevoegd.
vrijdag 24 maart 2017
Virtuele geleidelijn baanbrekende innovatie voor mensen die slechtziend of blind zijn
Bartiméus ontwikkelt samen met Geodan een 'virtuele geleidelijn' app. Met deze innovatieve applicatie op een smartphone kunnen mensen met een visuele beperking zich in de nabije toekomst veiliger, onafhankelijker en gemakkelijker verplaatsen in openbare ruimtes.
Wat bijzonder is aan deze app is dat je binnen een paar minuten binnen een gebouw een virtuele geleidelijn kan maken, waarmee je op de centimeter nauwkeurig kan navigeren. Door gebruik te maken van de Google Tango technologie is er geen noodzaak voor een plattegrond van het gebouw, is er geen externe apparatuur benodigd zoals bluetooth-bakens en worden alle berekeningen op de smartphone uitgevoerd.
Kern van de virtuele geleidelijn is de Google Tango technologie, beschikbaar op de Lenovo Phab 2 Pro smartphone. De Lenovo smartphone is in staat om snel een 3D-model van de omgeving te maken en zijn positie en oriëntatie in de ruimte te bepalen zodat er voor de gebruiker een route kan worden uitgestippeld. Met behulp van trillingen en geluiden wordt de gebruiker in de juiste looprichting geleid. Bij eventuele afwijkingen wordt gelijk een koerscorrectie berekend.
In de pilot zijn op het terrein van Bartiméus in Zeist zowel binnen als buiten looproutes getest. Op de ZieZo-beurs op 24 en 25 maart in de Jaarbeurs presenteren Bartiméus en Geodan een demoversie aan bezoekers en pers. De applicatie wordt hierna verder (door)ontwikkeld met als uiteindelijk doel deze breed beschikbaar te stellen via app-stores.
Wat bijzonder is aan deze app is dat je binnen een paar minuten binnen een gebouw een virtuele geleidelijn kan maken, waarmee je op de centimeter nauwkeurig kan navigeren. Door gebruik te maken van de Google Tango technologie is er geen noodzaak voor een plattegrond van het gebouw, is er geen externe apparatuur benodigd zoals bluetooth-bakens en worden alle berekeningen op de smartphone uitgevoerd.
Kern van de virtuele geleidelijn is de Google Tango technologie, beschikbaar op de Lenovo Phab 2 Pro smartphone. De Lenovo smartphone is in staat om snel een 3D-model van de omgeving te maken en zijn positie en oriëntatie in de ruimte te bepalen zodat er voor de gebruiker een route kan worden uitgestippeld. Met behulp van trillingen en geluiden wordt de gebruiker in de juiste looprichting geleid. Bij eventuele afwijkingen wordt gelijk een koerscorrectie berekend.
In de pilot zijn op het terrein van Bartiméus in Zeist zowel binnen als buiten looproutes getest. Op de ZieZo-beurs op 24 en 25 maart in de Jaarbeurs presenteren Bartiméus en Geodan een demoversie aan bezoekers en pers. De applicatie wordt hierna verder (door)ontwikkeld met als uiteindelijk doel deze breed beschikbaar te stellen via app-stores.
donderdag 23 maart 2017
NRC Live Moonshot Startup van het Jaar 2017 is interactief zorginstrument CRDL
CRDL, het interactieve zorginstrument dat aanraking vertaalt in geluid, heeft donderdag de Moonshot Startup van het Jaar 2017 gewonnen. De prijs is een prestigieuze erkenning voor startups die innoveren vanuit een technologisch en sociaal oogpunt en is uitgereikt door NRC Live in de Beurs van Berlage te Amsterdam.
Met Moonshot legt NRC Live de focus op het disruptieve karakter van innovaties binnen startups. De pitchwedstrijd beloont technologieën die de potentie hebben om bestaande markten te veranderen of nieuwe markten te creëren. De jury, bestaande uit journaliste Eva de Valk, Geert Deschoolmeester, Marketing Director Allianz Benelux en Mathijs Koper, co-founder World Startup Factory & Outside Inc., riep CRDL als winnaar uit, omdat zij op impactvolle wijze technologie inzetten om contact te herstellen tussen personen die moeite hebben met sociale interactie.
De intelligente software van de CRDL registreert verschillende manieren van aanraking en vertaalt deze in geluiden. Ook de innovatiekracht van de ontwerpers Dennis Schuivens en Jack S.C. Chen wordt door Moonshot geprezen. Tijdens hun onderzoek hebben zij ervaren hoe met name oudere gebruikers onzeker zijn ten aanzien van technologie.
Aangezien dit het gebruik van apparatuur in de weg kan staan, is gekozen een benaderbaar object te ontwerpen dat nieuwsgierigheid bij gebruikers oproept. Dit komt tot uiting in het ontwerp, waarbij gekozen is voor natuurlijk materiaalgebruik, de organische vorm en het ontbreken van zichtbare verbindingen, bedieningsknoppen en aansluitpoorten. Productoplossingen als de CRDL zijn het geluid van de toekomst, omdat het aantal mensen met dementie toeneemt. In Nederland leven momenteel 270.000 personen met dementie. Dit aantal zal in 2040 explosief zijn gestegen naar een half miljoen.
Met Moonshot legt NRC Live de focus op het disruptieve karakter van innovaties binnen startups. De pitchwedstrijd beloont technologieën die de potentie hebben om bestaande markten te veranderen of nieuwe markten te creëren. De jury, bestaande uit journaliste Eva de Valk, Geert Deschoolmeester, Marketing Director Allianz Benelux en Mathijs Koper, co-founder World Startup Factory & Outside Inc., riep CRDL als winnaar uit, omdat zij op impactvolle wijze technologie inzetten om contact te herstellen tussen personen die moeite hebben met sociale interactie.
De intelligente software van de CRDL registreert verschillende manieren van aanraking en vertaalt deze in geluiden. Ook de innovatiekracht van de ontwerpers Dennis Schuivens en Jack S.C. Chen wordt door Moonshot geprezen. Tijdens hun onderzoek hebben zij ervaren hoe met name oudere gebruikers onzeker zijn ten aanzien van technologie.
Aangezien dit het gebruik van apparatuur in de weg kan staan, is gekozen een benaderbaar object te ontwerpen dat nieuwsgierigheid bij gebruikers oproept. Dit komt tot uiting in het ontwerp, waarbij gekozen is voor natuurlijk materiaalgebruik, de organische vorm en het ontbreken van zichtbare verbindingen, bedieningsknoppen en aansluitpoorten. Productoplossingen als de CRDL zijn het geluid van de toekomst, omdat het aantal mensen met dementie toeneemt. In Nederland leven momenteel 270.000 personen met dementie. Dit aantal zal in 2040 explosief zijn gestegen naar een half miljoen.
Mobiel apparaat detecteert zikavirus via smartphone
Wetenschappers van een Amerikaans laboratorium hebben een prototype voor een mobiel apparaat ontwikkeld dat via het gebruik van een smartphone in staat is om binnen dertig minuten gelijktijdig vast te stellen of iemand zika, knokkelkoorts of het chikungunyavirus heeft. De detectiemethode maakt gebruik van stukjes van het virale DNA, die via een fluorofoor worden getagd. Een fluorofoor is een chemische verbinding die bij het aanstralen met licht, op haar beurt licht van een andere golflengte uitstraalt. Door een speciaal ontwikkelde technologie lichten de monsters met viraal DNA op, terwijl niet-viraal DNA donker blijft.
woensdag 22 maart 2017
dinsdag 21 maart 2017
Agenda voor de Zorg: ‘Investeer in vernieuwende zorg’
Investeer in vernieuwende zorg. Dat is de oproep aan een nieuw Kabinet door een brede coalitie van patiënten-, cliënten- en ouderenorganisaties, zorgverleners, zorgaanbieders, publieke gezondheidsdiensten en zorgverzekeraars. De zorgpartijen, verenigd in de Agenda voor de Zorg, willen de vernieuwing in de zorg bereiken door een actievere betrokkenheid van patiënten, meer inzet van innovatie en digitale zorg, meer goed opgeleide zorgverleners, een preventieakkoord, samenhangende afspraken over de kwaliteit, financiële kaders en minder regels. Dat zijn de hoofdpunten uit de ‘Agenda’ die vandaag door voorzitter Alexander Rinnooy Kan is gepresenteerd.
Patiënten worden in de plannen van de Agenda voor de Zorg actief betrokken in de zorg door de juiste informatie te geven, waardoor zij veel beter de regie kunnen nemen. Ook worden patiënten betrokken bij innovaties en wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast is het nadrukkelijk de bedoeling dat patiënten de toegang krijgen tot hun medische data en dat ze worden ondersteund bij eHealth-toepassingen. De zorgpartijen vragen de overheid daarom ervoor te zorgen dat voor iedereen duidelijk is hoe je verantwoording aflegt over de kwaliteit van de geleverde zorg. Het kan simpeler, zoals het instellen van één loket voor burgers die hulp nodig hebben.
De partijen van de Agenda voor de Zorg willen een ‘preventieakkoord’ tussen de ministeries van VWS, SZW, gemeenten, de sociale partners en de partijen in de zorg en ondersteuning. Te denken valt aan activiteiten om gezondheid te bevorderen en een rookvrije generatie werkelijkheid te laten worden.
Investeren in vernieuwde zorg en preventie via een gezamenlijke innovatieagenda, dat is de wens van de partijen van de Agenda voor de Zorg. Ook is er een eHealth snelweg nodig om data-uitwisseling makkelijker te maken als basis voor digitale zorg.
Er moeten voldoende opleidings- en stage plaatsen komen en er zijn investeringen nodig om zorgprofessionals aan te trekken en vast te houden. Investeringen op dit gebied zijn noodzakelijk om het dreigend tekort van gespecialiseerde zorgverleners het hoofd te kunnen bieden. De zorgpartijen pleiten voor het opheffen van de negatieve effecten van de flexwet.
Het verminderen van regels in de zorg blijft een belangrijk thema. Er is volgens de Agenda voor de Zorg een actieagenda nodig die het verminderen van onnodige regels in gang zet en houdt. Dat komt het beperkt en uitsluitend zinvol registreren de patiëntenzorg ten goede. Zorgpartijen moeten daarom zelf kunnen werken aan de vereenvoudiging van registratietrajecten. Vertrouwen van politiek en toezichthouders is hierbij een onmisbaar element.
Tot slot vraagt de uitvoering van deze Agenda voor de Zorg een stabiele bekostiging en financiering met ruimte voor maatwerk.
Patiënten worden in de plannen van de Agenda voor de Zorg actief betrokken in de zorg door de juiste informatie te geven, waardoor zij veel beter de regie kunnen nemen. Ook worden patiënten betrokken bij innovaties en wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast is het nadrukkelijk de bedoeling dat patiënten de toegang krijgen tot hun medische data en dat ze worden ondersteund bij eHealth-toepassingen. De zorgpartijen vragen de overheid daarom ervoor te zorgen dat voor iedereen duidelijk is hoe je verantwoording aflegt over de kwaliteit van de geleverde zorg. Het kan simpeler, zoals het instellen van één loket voor burgers die hulp nodig hebben.
De partijen van de Agenda voor de Zorg willen een ‘preventieakkoord’ tussen de ministeries van VWS, SZW, gemeenten, de sociale partners en de partijen in de zorg en ondersteuning. Te denken valt aan activiteiten om gezondheid te bevorderen en een rookvrije generatie werkelijkheid te laten worden.
Investeren in vernieuwde zorg en preventie via een gezamenlijke innovatieagenda, dat is de wens van de partijen van de Agenda voor de Zorg. Ook is er een eHealth snelweg nodig om data-uitwisseling makkelijker te maken als basis voor digitale zorg.
Er moeten voldoende opleidings- en stage plaatsen komen en er zijn investeringen nodig om zorgprofessionals aan te trekken en vast te houden. Investeringen op dit gebied zijn noodzakelijk om het dreigend tekort van gespecialiseerde zorgverleners het hoofd te kunnen bieden. De zorgpartijen pleiten voor het opheffen van de negatieve effecten van de flexwet.
Het verminderen van regels in de zorg blijft een belangrijk thema. Er is volgens de Agenda voor de Zorg een actieagenda nodig die het verminderen van onnodige regels in gang zet en houdt. Dat komt het beperkt en uitsluitend zinvol registreren de patiëntenzorg ten goede. Zorgpartijen moeten daarom zelf kunnen werken aan de vereenvoudiging van registratietrajecten. Vertrouwen van politiek en toezichthouders is hierbij een onmisbaar element.
Tot slot vraagt de uitvoering van deze Agenda voor de Zorg een stabiele bekostiging en financiering met ruimte voor maatwerk.
maandag 20 maart 2017
Telezorg voor patiënten met hartfalen maar ten dele haalbaar
Oude mensen en mensen in fysiek minder goede staat blijven steeds langer zelfstandig thuis wonen. Zelfzorg is dan een bittere noodzaak om buiten het ziekenhuis te blijven. Telezorg gaat naar verwachting vaker nabije zorg vervangen. Bij telezorg of zorg op afstand helpt de arts de patiënt bij zelfzorg vanuit thuis. Hij overlegt met een patiënt via de app, zorgt ervoor dat de patiënt zich aan de leefregels houdt en grijpt in als het nodig is. Uit onderzoek van professor Steffen Pauws blijkt echter dat telezorg bijvoorbeeld niet geschikt is voor depressieve patiënten met hartfalen. Pauws houdt hierover op 17 maart zijn oratie in de aula van Tilburg University.
Telezorg, naar het idee om mensen onafhankelijk in hun eigen huis te laten blijven wonen met ondersteunende technologieën, geeft aanmerkelijke gezondheidswinst voor de patiënt, een vermindering van 34% op de kans op vroegtijdig overlijden, een vermindering van 21% op het aantal spoedopnames en een merkbare verbetering in de kwaliteit van leven.
Een aantal studies suggereert dat patiënten, ongeacht de ernst van hun hartfalen en andere aandoeningen, gemiddeld bijna een anderhalf keer hoger overlijdensrisico hebben als hun hartfalen gepaard gaat met een depressie dan in het geval van hartfalen alleen.
Naast depressie is er ook een aantal andere sociaal-psychologische factoren bij hartfalen die een negatieve rol spelen bij het ziektebeloop. Deze factoren zijn het alleen wonen zonder partner, een cognitieve beperking en een verhoogde kwetsbaarheid voor gezondheidsproblemen vanwege het ouder worden. Er valt nog veel te leren over hoe telezorg het beste werkt voor patiënten met hartfalen en sociaal-psychologische problematiek. Adequate zorg zou deze problematiek bij patiënten eerst moeten verminderen voordat de mate van zelfzorg bij de patiënt vergroot kan worden.
Pauws: ‘In Nederland zouden de huisarts, praktijkondersteuners en de GGZ, naast de cardioloog uit het ziekenhuis, een samenwerkende rol moeten spelen in deze nieuwe zorgvorm.’ Telezorg in een samenwerkende zorgcontext kan een effectief recept zijn voor deze specifieke uitdagingen.
Telezorg, naar het idee om mensen onafhankelijk in hun eigen huis te laten blijven wonen met ondersteunende technologieën, geeft aanmerkelijke gezondheidswinst voor de patiënt, een vermindering van 34% op de kans op vroegtijdig overlijden, een vermindering van 21% op het aantal spoedopnames en een merkbare verbetering in de kwaliteit van leven.
Een aantal studies suggereert dat patiënten, ongeacht de ernst van hun hartfalen en andere aandoeningen, gemiddeld bijna een anderhalf keer hoger overlijdensrisico hebben als hun hartfalen gepaard gaat met een depressie dan in het geval van hartfalen alleen.
Naast depressie is er ook een aantal andere sociaal-psychologische factoren bij hartfalen die een negatieve rol spelen bij het ziektebeloop. Deze factoren zijn het alleen wonen zonder partner, een cognitieve beperking en een verhoogde kwetsbaarheid voor gezondheidsproblemen vanwege het ouder worden. Er valt nog veel te leren over hoe telezorg het beste werkt voor patiënten met hartfalen en sociaal-psychologische problematiek. Adequate zorg zou deze problematiek bij patiënten eerst moeten verminderen voordat de mate van zelfzorg bij de patiënt vergroot kan worden.
Pauws: ‘In Nederland zouden de huisarts, praktijkondersteuners en de GGZ, naast de cardioloog uit het ziekenhuis, een samenwerkende rol moeten spelen in deze nieuwe zorgvorm.’ Telezorg in een samenwerkende zorgcontext kan een effectief recept zijn voor deze specifieke uitdagingen.
vrijdag 17 maart 2017
Twentse eWall blikvanger in het huis van de toekomst
Een levensgroot scherm dat een patiënt vitale waarden over zichzelf laat zien, fysieke en cognitieve training kan geven, en de woning kan laten meedenken over het beste binnenklimaat. Dit toekomstscenario wordt vertaald naar de realiteit door Roessingh Research and Development (RRD). Binnen een groot Europees project heeft RRD de afgelopen jaren eWall ontwikkeld en geëvalueerd onder patiënten, waaronder een groep patiënten met COPD uit Twente.
Het aantal ouderen en mensen met een chronische ziekte neemt snel toe, zowel in Europa als in Nederland. Tegelijkertijd rijzen de zorgkosten de pan uit en zijn zorgprofessionals drukker dan ooit. Om de toenemende vraag naar zorg beheersbaar te houden, zullen ouderen en patiënten meer zelf hun zorg moeten managen vanuit de thuissituatie met de huisarts of een gespecialiseerd verpleegkundige op de achtergrond. Maar hiervoor moet de patiënt wel de juiste instrumenten krijgen. Hoe weet deze immers wanneer het lichaam in een staat verkeert die aandacht behoeft? Hoe kan deze zelfstandig de fysieke conditie en hersenen trainen? En hoe gaat men om met met lichamelijke klachten? eWall is een technische innovatie die uitkomst kan bieden.
Met het eWall systeem wordt een hele woning uitgerust met onzichtbare sensoren. Deze houden bij hoe gezond iemand is. Daarnaast kan de oudere of patiënt op een groot scherm alle informatie over zijn of haar gezondheid inzien en oefeningen opvragen om de gezondheid te ondersteunen (denk aan oefeningen van de fysiotherapeut die worden voorgedaan op het scherm). Zo wordt bijgehouden hoe actief iemand is, hoe goed iemand slaapt, en hoeveel last iemand heeft van een chronische ziekte. Via eWall krijgt een patiënt ook advies van een vriendelijke robot, genaamd Robbie; dat hij bijvoorbeeld nog een blokje om moet omdat hij wel erg veel stil heeft gezeten vandaag, of dat een patiënt met COPD het raam open moet zetten omdat de luchtvochtigheid binnenshuis niet goed is (wat klachten kan veroorzaken).
Een groep patiënten, waaronder een groep patiënten met COPD in Twente, heeft de eWall zes weken uitgeprobeerd. Zes weken is te kort om vast te stellen of iemand er fysiek beter van wordt, maar de deelnemers zagen het nut in van het eWall systeem en vonden het makkelijk te gebruiken. Het meest gebruikten zij de technologie om hun slaap, fysieke activiteit en vitale waarden bij te houden. De resultaten van deze studie tonen het draagvlak voor deze technologie aan onder een groep mensen met beperkte technologievaardigheden, bij wie het vaak moeilijk is om innovaties succesvol te implementeren. In de toekomst kan de eWall technologie worden gebruikt om tal van eHealth applicaties en sensoren te integreren en zo op een gebruiksvriendelijke en vertrouwde manier bij patiënten thuis te brengen
De eWall technologie is via een open-source licentie voor eenieder gratis te gebruiken. Daarnaast is het consortium van bedrijven en onderzoeksinstellingen dat eWall heeft ontwikkeld, en waarbinnen een prominente rol was weggelegd voor Roessingh Research and Development, momenteel bezig om eWall op de markt te brengen voor een breed scala aan patiënten in Europa.
Het aantal ouderen en mensen met een chronische ziekte neemt snel toe, zowel in Europa als in Nederland. Tegelijkertijd rijzen de zorgkosten de pan uit en zijn zorgprofessionals drukker dan ooit. Om de toenemende vraag naar zorg beheersbaar te houden, zullen ouderen en patiënten meer zelf hun zorg moeten managen vanuit de thuissituatie met de huisarts of een gespecialiseerd verpleegkundige op de achtergrond. Maar hiervoor moet de patiënt wel de juiste instrumenten krijgen. Hoe weet deze immers wanneer het lichaam in een staat verkeert die aandacht behoeft? Hoe kan deze zelfstandig de fysieke conditie en hersenen trainen? En hoe gaat men om met met lichamelijke klachten? eWall is een technische innovatie die uitkomst kan bieden.
Met het eWall systeem wordt een hele woning uitgerust met onzichtbare sensoren. Deze houden bij hoe gezond iemand is. Daarnaast kan de oudere of patiënt op een groot scherm alle informatie over zijn of haar gezondheid inzien en oefeningen opvragen om de gezondheid te ondersteunen (denk aan oefeningen van de fysiotherapeut die worden voorgedaan op het scherm). Zo wordt bijgehouden hoe actief iemand is, hoe goed iemand slaapt, en hoeveel last iemand heeft van een chronische ziekte. Via eWall krijgt een patiënt ook advies van een vriendelijke robot, genaamd Robbie; dat hij bijvoorbeeld nog een blokje om moet omdat hij wel erg veel stil heeft gezeten vandaag, of dat een patiënt met COPD het raam open moet zetten omdat de luchtvochtigheid binnenshuis niet goed is (wat klachten kan veroorzaken).
Een groep patiënten, waaronder een groep patiënten met COPD in Twente, heeft de eWall zes weken uitgeprobeerd. Zes weken is te kort om vast te stellen of iemand er fysiek beter van wordt, maar de deelnemers zagen het nut in van het eWall systeem en vonden het makkelijk te gebruiken. Het meest gebruikten zij de technologie om hun slaap, fysieke activiteit en vitale waarden bij te houden. De resultaten van deze studie tonen het draagvlak voor deze technologie aan onder een groep mensen met beperkte technologievaardigheden, bij wie het vaak moeilijk is om innovaties succesvol te implementeren. In de toekomst kan de eWall technologie worden gebruikt om tal van eHealth applicaties en sensoren te integreren en zo op een gebruiksvriendelijke en vertrouwde manier bij patiënten thuis te brengen
De eWall technologie is via een open-source licentie voor eenieder gratis te gebruiken. Daarnaast is het consortium van bedrijven en onderzoeksinstellingen dat eWall heeft ontwikkeld, en waarbinnen een prominente rol was weggelegd voor Roessingh Research and Development, momenteel bezig om eWall op de markt te brengen voor een breed scala aan patiënten in Europa.
donderdag 16 maart 2017
Studenten ontwerpen printkop voor 'orgaanprinter'
Het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) ontwikkelt een 3D medical printer, een apparaat dat organen moet gaan printen. Studenten van Hogeschool Utrecht (HU) droegen een steentje bij en ontwierpen een printkop.
De printer van het UMCU, die samen met het Hubrecht Instituut en ProtoSpace ontwikkeld wordt, print levende cellen die uitgroeien tot weefsel. De ontwikkelaars hopen dat het apparaat in de toekomst complete organen kan printen en een oplossing vormt voor het tekort aan donororganen.
Voordat de printer van het UMCU daadwerkelijk organen produceert, moet een aantal vraagstukken worden opgelost. Zes derdejaarsstudenten van de opleidingen Werktuigbouwkunde, Electrical Engineering en Technische Bedrijfskunde droegen daaraan bij. Ze ontwikkelden een nieuwe printkop, van onder andere 3d-geprinte onderdelen. De oorspronkelijke printkop was niet geavanceerd genoeg. Student Sebastian Smit: “De printkop kon twee componenten printen, maar dat is niet genoeg om complex menselijk weefsel te maken. Om dat te kunnen moest hij vier componenten kunnen printen.” Smit ontwikkelde met zijn medestudenten een printkop die vier gels met levende cellen tegelijk print. Daarbij hielden ze niet alleen rekening met de manier waarop de printkop wordt aangestuurd maar ook met de kosten van de technologie.
De studenten bouwden uiteindelijk een nieuwe kop voor de testopstelling van de medische 3D printer en onderwierpen hem aan verschillende testen. Daarvoor gebruikten ze geen cellen, maar crème. “In het voorstadium van het project gaf de opdrachtgever aan dat de stamcelgels ongeveer dezelfde viscositeit en consistentie hebben als Nivea-crème”, melden de studenten in hun eindverslag.
Het projectteam voegde verschillende kleurstoffen aan de crème toe, om te zien hoe het goedje mengt en hoe de printkop functioneert. De studenten zijn tevreden met de testresultaten: de gekleurde gels kwamen waar nodig als een egaal mengsel uit het mondstuk van de printer, en waar nodig om en om.
De technologie die de studenten ontwikkelden, wordt daadwerkelijk toegepast in het onderzoek van het UMCU. “Het mooie van zo’n project is dat het een stap naar de realiteit is”, zegt Rik Lafeber, HU-onderzoeker en begeleider van de groep studenten. “Studenten werken voor een echte opdrachtgever en moeten samenwerken met andere disciplines.” Dit past binnen de manier waarop de HU haar studenten wil opleiden. Zij moeten niet alleen kennis en kunde opdoen in het vakgebied waarvoor zij worden opgeleid, ze moeten ook leren om multidisciplinair samen te werken en om met een kritische en vernieuwende blik te kijken naar hun werkveld. Zo blijven ze wendbaar in hun toekomstige carrière.
Vervolg
Studenten van Hogeschool Utrecht zullen vaker te maken krijgen met 3D medical printing. “Er zijn meerdere opdrachten, die we in samenwerking met het UMCU uitvoeren”, aldus Lafeber. Ook startte vorig jaar Utrecht 3D Medical, een samenwerkingsverband tussen Hogeschool Utrecht, de Universiteit Utrecht, het Universitair Medisch Centrum Utrecht, MRIGuidance en Protospace.
De printer van het UMCU, die samen met het Hubrecht Instituut en ProtoSpace ontwikkeld wordt, print levende cellen die uitgroeien tot weefsel. De ontwikkelaars hopen dat het apparaat in de toekomst complete organen kan printen en een oplossing vormt voor het tekort aan donororganen.
Voordat de printer van het UMCU daadwerkelijk organen produceert, moet een aantal vraagstukken worden opgelost. Zes derdejaarsstudenten van de opleidingen Werktuigbouwkunde, Electrical Engineering en Technische Bedrijfskunde droegen daaraan bij. Ze ontwikkelden een nieuwe printkop, van onder andere 3d-geprinte onderdelen. De oorspronkelijke printkop was niet geavanceerd genoeg. Student Sebastian Smit: “De printkop kon twee componenten printen, maar dat is niet genoeg om complex menselijk weefsel te maken. Om dat te kunnen moest hij vier componenten kunnen printen.” Smit ontwikkelde met zijn medestudenten een printkop die vier gels met levende cellen tegelijk print. Daarbij hielden ze niet alleen rekening met de manier waarop de printkop wordt aangestuurd maar ook met de kosten van de technologie.
De studenten bouwden uiteindelijk een nieuwe kop voor de testopstelling van de medische 3D printer en onderwierpen hem aan verschillende testen. Daarvoor gebruikten ze geen cellen, maar crème. “In het voorstadium van het project gaf de opdrachtgever aan dat de stamcelgels ongeveer dezelfde viscositeit en consistentie hebben als Nivea-crème”, melden de studenten in hun eindverslag.
Het projectteam voegde verschillende kleurstoffen aan de crème toe, om te zien hoe het goedje mengt en hoe de printkop functioneert. De studenten zijn tevreden met de testresultaten: de gekleurde gels kwamen waar nodig als een egaal mengsel uit het mondstuk van de printer, en waar nodig om en om.
De technologie die de studenten ontwikkelden, wordt daadwerkelijk toegepast in het onderzoek van het UMCU. “Het mooie van zo’n project is dat het een stap naar de realiteit is”, zegt Rik Lafeber, HU-onderzoeker en begeleider van de groep studenten. “Studenten werken voor een echte opdrachtgever en moeten samenwerken met andere disciplines.” Dit past binnen de manier waarop de HU haar studenten wil opleiden. Zij moeten niet alleen kennis en kunde opdoen in het vakgebied waarvoor zij worden opgeleid, ze moeten ook leren om multidisciplinair samen te werken en om met een kritische en vernieuwende blik te kijken naar hun werkveld. Zo blijven ze wendbaar in hun toekomstige carrière.
Vervolg
Studenten van Hogeschool Utrecht zullen vaker te maken krijgen met 3D medical printing. “Er zijn meerdere opdrachten, die we in samenwerking met het UMCU uitvoeren”, aldus Lafeber. Ook startte vorig jaar Utrecht 3D Medical, een samenwerkingsverband tussen Hogeschool Utrecht, de Universiteit Utrecht, het Universitair Medisch Centrum Utrecht, MRIGuidance en Protospace.
woensdag 15 maart 2017
Onderzoekers formuleren acht aanbevelingen voor veiligere ziekenhuiszorg
Er wordt in België hard getimmerd aan een goede patiëntveiligheid, maar het kan (en moet) nog beter. In een ‘White Paper’ schuiven UHasselt-onderzoekers dan ook acht aanbevelingen naar voren om die veilige zorg te versterken. Zo zou veiligheidscultuur nog een grotere prioriteit moeten worden, is er betere dataverzameling -en analyse nodig én moet er méér input vergaard worden van de patiënt (en zijn naasten) over de zorg die ze krijgen.
In de afgelopen jaren legde ons land een hele weg af op vlak van veilige ziekenhuiszorg. “Zo is veiligheid een onderdeel van de ziekenhuisaccreditatie in Vlaanderen. Overheden, beroepsgroepen, ziekenhuizen, opleidingscentra, leveranciers van materialen en uitrusting… Ze leveren elk vele inspanningen om de zorg veiliger te maken”, zegt prof. dr. Johan Hellings (UHasselt). Toch blijkt het in de praktijk én in de opleiding van zorgprofessionals lastig om van veilige zorg, structureel, een topprioriteit te maken. “Je ziet dat dit in andere risicosectoren – zoals de luchtvaart of nucleaire industrie – beter gelukt is.”
Het White Paper, ontwikkeld vanuit de UHasselt-onderzoeksgroep Patiëntveiligheid, formuleert acht aanbevelingen om zorg in onze ziekenhuizen veiliger te maken. “We sluiten daarmee aan bij internationale inzichten en hebben expliciet gekozen voor de constructieve weg: wat zijn de sterke punten? Waar is er nog verbetering nodig? En welke acties moeten we nog ondernemen?”, aldus professor Hellings. “We pleiten voor een aanpak van en in het hele systeem, waarbij zowel de actoren op het terrein als de overheden een rol te spelen hebben.”
De auteurs roepen om te beginnen op om werk te maken van de verdere bewustwording en de opleiding van leidinggevenden op vlak van veilige zorg. “Zij spelen immers een cruciale rol bij het stimuleren van een veiligheidscultuur. Want veilige zorg gaat om méér dan het naleven van protocollen en procedures. Ook openheid, goede communicatie en vertrouwen binnen de organisatie, authenticiteit én voorbeeldgedrag zijn belangrijk.”
Een eerdere nationale meting toonde al dat Belgische ziekenhuizen méér inzetten op ondersteuning en ontwikkeling van leidinggevenden. “Maar ze moeten van permanente verbetering een nóg belangrijkere prioriteit maken. Het ziekenhuis als lerende organisatie is belangrijk voor een veilige zorg.” Er zijn ook structurele bijsturingen door de overheid nodig – denk aan opleiding en (voldoende) bestaffing.
Het White Paper breekt daarnaast een lans voor een meer geïntegreerd overzicht van hoe (on)veilige zorg in ziekenhuizen ontstaat. “De Deense overheid, bijvoorbeeld, heeft dankzij een centraal meldsysteem een goed beeld van de veiligheid in ziekenhuizen. Dat helpt haar bij het opzetten van gerichte acties en bij het stimuleren van ziekenhuizen om good practices uit te wisselen”, aldus prof. dr. Johan Hellings.
Maar daarvoor is goede dataverzameling en -analyse belangrijk. “Betrouwbare cijfers en patronen reiken inzichten aan die je als zorginstelling en/of beleidsmaker kan vertalen naar hoe je ziekenhuiszorg het best organiseert.”
Om goed zicht te krijgen op de evolutie van patiëntveiligheid is er volgens de onderzoekers ook een gemeenschappelijke set veiligheidsindicatoren nodig. “En die moeten voldoende wetenschappelijk onderbouwd zijn en breed getoetst in de praktijk.” Betrokkenheid van zorgprofessionals is daarbij essentieel. “Daarnaast is er nood aan meer nieuwe databronnen – zoals patiëntervaringen – en aan een goede analyse en opvolging van incidentmeldingen. Steeds met het doel om er iets uit te leren en te verbeteren.”
Twee andere aanbevelingen voor een nog veiligere zorg zijn: meer investeren in onderzoek over patiëntveiligheid én expliciete aandacht voor de veiligheid van de zorg bij de vernieuwing van ons zorgmodel (waarbij samenwerking door de ‘muren’ van instellingen heen en tussen zorgprofessionals nóg meer dan nu de rode draad wordt).
Ook moeten professionals in de zorg (verpleegkundigen, artsen, apothekers…) beter ondersteund worden. “Want de kwaliteit van onze zorg – en patiëntveiligheid – realiseren in de praktijk, staat of valt met die professionals”, aldus prof. dr. Johan Hellings. “Daarom zouden (basis)inzichten in patiëntveiligheid een onderdeel moeten vormen van zowel de basisopleiding al van de permanente vorming.”
Veiligheid van de zorg kan ook verbeterd worden via ‘partnerschappen’ met de patiënt (en zijn naasten). “Het peilen van ervaringen van patiënten en hun familie biedt de mogelijkheid om tekorten te detecteren. De patiënt en zijn naasten kunnen ook actiever betrokken worden in de veiligheid van hun eigen zorgtraject. Tegelijkertijd kan hun input nuttig zijn bij de voortdurende verbetering en het herontwerp van het zorgsysteem.”
In zijn laatste aanbeveling wijst het White Paper op het potentieel van technologie om de patiëntveiligheid te verbeteren – onder meer via elektronische gegevensdeling. Professor Hellings: “Maar dan moeten we de eventuele risico’s eigen aan die technologie ook wel goed beheersen.” Er zijn, aldus de auteurs, duidelijke normen en standaarden voor de ontwikkeling van zulke technologieën nodig. “Het e-gezondheidsplan van de Vlaamse en federale overheden reikt daarvoor een goed kader aan. Denk maar aan de uitbouw van het elektronische patiëntendossier in de ziekenhuizen en aan Vitalink, een systeem waarmee zorgverleners patiëntgegevens met elkaar kunnen delen.”
In de afgelopen jaren legde ons land een hele weg af op vlak van veilige ziekenhuiszorg. “Zo is veiligheid een onderdeel van de ziekenhuisaccreditatie in Vlaanderen. Overheden, beroepsgroepen, ziekenhuizen, opleidingscentra, leveranciers van materialen en uitrusting… Ze leveren elk vele inspanningen om de zorg veiliger te maken”, zegt prof. dr. Johan Hellings (UHasselt). Toch blijkt het in de praktijk én in de opleiding van zorgprofessionals lastig om van veilige zorg, structureel, een topprioriteit te maken. “Je ziet dat dit in andere risicosectoren – zoals de luchtvaart of nucleaire industrie – beter gelukt is.”
Het White Paper, ontwikkeld vanuit de UHasselt-onderzoeksgroep Patiëntveiligheid, formuleert acht aanbevelingen om zorg in onze ziekenhuizen veiliger te maken. “We sluiten daarmee aan bij internationale inzichten en hebben expliciet gekozen voor de constructieve weg: wat zijn de sterke punten? Waar is er nog verbetering nodig? En welke acties moeten we nog ondernemen?”, aldus professor Hellings. “We pleiten voor een aanpak van en in het hele systeem, waarbij zowel de actoren op het terrein als de overheden een rol te spelen hebben.”
De auteurs roepen om te beginnen op om werk te maken van de verdere bewustwording en de opleiding van leidinggevenden op vlak van veilige zorg. “Zij spelen immers een cruciale rol bij het stimuleren van een veiligheidscultuur. Want veilige zorg gaat om méér dan het naleven van protocollen en procedures. Ook openheid, goede communicatie en vertrouwen binnen de organisatie, authenticiteit én voorbeeldgedrag zijn belangrijk.”
Een eerdere nationale meting toonde al dat Belgische ziekenhuizen méér inzetten op ondersteuning en ontwikkeling van leidinggevenden. “Maar ze moeten van permanente verbetering een nóg belangrijkere prioriteit maken. Het ziekenhuis als lerende organisatie is belangrijk voor een veilige zorg.” Er zijn ook structurele bijsturingen door de overheid nodig – denk aan opleiding en (voldoende) bestaffing.
Het White Paper breekt daarnaast een lans voor een meer geïntegreerd overzicht van hoe (on)veilige zorg in ziekenhuizen ontstaat. “De Deense overheid, bijvoorbeeld, heeft dankzij een centraal meldsysteem een goed beeld van de veiligheid in ziekenhuizen. Dat helpt haar bij het opzetten van gerichte acties en bij het stimuleren van ziekenhuizen om good practices uit te wisselen”, aldus prof. dr. Johan Hellings.
Maar daarvoor is goede dataverzameling en -analyse belangrijk. “Betrouwbare cijfers en patronen reiken inzichten aan die je als zorginstelling en/of beleidsmaker kan vertalen naar hoe je ziekenhuiszorg het best organiseert.”
Om goed zicht te krijgen op de evolutie van patiëntveiligheid is er volgens de onderzoekers ook een gemeenschappelijke set veiligheidsindicatoren nodig. “En die moeten voldoende wetenschappelijk onderbouwd zijn en breed getoetst in de praktijk.” Betrokkenheid van zorgprofessionals is daarbij essentieel. “Daarnaast is er nood aan meer nieuwe databronnen – zoals patiëntervaringen – en aan een goede analyse en opvolging van incidentmeldingen. Steeds met het doel om er iets uit te leren en te verbeteren.”
Twee andere aanbevelingen voor een nog veiligere zorg zijn: meer investeren in onderzoek over patiëntveiligheid én expliciete aandacht voor de veiligheid van de zorg bij de vernieuwing van ons zorgmodel (waarbij samenwerking door de ‘muren’ van instellingen heen en tussen zorgprofessionals nóg meer dan nu de rode draad wordt).
Ook moeten professionals in de zorg (verpleegkundigen, artsen, apothekers…) beter ondersteund worden. “Want de kwaliteit van onze zorg – en patiëntveiligheid – realiseren in de praktijk, staat of valt met die professionals”, aldus prof. dr. Johan Hellings. “Daarom zouden (basis)inzichten in patiëntveiligheid een onderdeel moeten vormen van zowel de basisopleiding al van de permanente vorming.”
Veiligheid van de zorg kan ook verbeterd worden via ‘partnerschappen’ met de patiënt (en zijn naasten). “Het peilen van ervaringen van patiënten en hun familie biedt de mogelijkheid om tekorten te detecteren. De patiënt en zijn naasten kunnen ook actiever betrokken worden in de veiligheid van hun eigen zorgtraject. Tegelijkertijd kan hun input nuttig zijn bij de voortdurende verbetering en het herontwerp van het zorgsysteem.”
In zijn laatste aanbeveling wijst het White Paper op het potentieel van technologie om de patiëntveiligheid te verbeteren – onder meer via elektronische gegevensdeling. Professor Hellings: “Maar dan moeten we de eventuele risico’s eigen aan die technologie ook wel goed beheersen.” Er zijn, aldus de auteurs, duidelijke normen en standaarden voor de ontwikkeling van zulke technologieën nodig. “Het e-gezondheidsplan van de Vlaamse en federale overheden reikt daarvoor een goed kader aan. Denk maar aan de uitbouw van het elektronische patiëntendossier in de ziekenhuizen en aan Vitalink, een systeem waarmee zorgverleners patiëntgegevens met elkaar kunnen delen.”
dinsdag 14 maart 2017
One Shoe lanceert nieuw label gericht op eHealth: Todae
Bureau One Shoe lanceert vandaag op de vakbeurs Zorg & ICT onder de naam Todae een nieuw specialistisch eHealth label. Met dit nieuwe label wil het reclame- en internetbureau al haar activiteiten op het gebied van eHealth samenbrengen onder één duidelijke noemer.
Todae specialiseert zich in de ontwikkeling van gevalideerde en gebruiksvriendelijke eHealth oplossingen voor zorgorganisaties, ziekenhuizen en farmaceutische organisaties.
Bureau One Shoe werkt ruim elf jaar voor uiteenlopende organisaties in de Retail, media, logistiek én zorgsector. Door alle werkzaamheden op het gebied van eHealth samen te brengen onder één duidelijk label, wil One Shoe haar eHealth-expertise beter in de markt positioneren.
Todae specialiseert zich in de ontwikkeling van gevalideerde en gebruiksvriendelijke eHealth oplossingen voor zorgorganisaties, ziekenhuizen en farmaceutische organisaties.
Bureau One Shoe werkt ruim elf jaar voor uiteenlopende organisaties in de Retail, media, logistiek én zorgsector. Door alle werkzaamheden op het gebied van eHealth samen te brengen onder één duidelijk label, wil One Shoe haar eHealth-expertise beter in de markt positioneren.
'Eerste end-to-end encrypted patiënt-arts communicatieplatform'
Op de ICT & Zorg beurs van 14 tot en met 16 maart in de Jaarbeurs in Utrecht wordt ‘s-werelds eerste end-to-end encrypted mobiele communicatieplatform tussen patiënt en arts getoond. Zorgaanbieders besteden binnen de muren steeds meer aandacht aan privacy en veiligheid, echter aan de patiënt zijde zijn privacy en veiligheid onbeschermd. Met het Improve platform is de patiënt zijde nu ook beveiligd. Alleen de patiënt en de behandelend arts kunnen de data inzien, niemand anders.
Met Improve kunnen artsen eenvoudig vragenlijsten voor kwaliteitsmetingen (PROMs), patiëntenvoorlichting, thuismetingen met slimme devices en simpele zorgpaden zelf samenstellen en veilig uitvragen aan de patiënt. De app wordt door de arts voorgeschreven aan de patiënt.
Improve is ontstaan toen de oprichters Marco Woesthuis en Martijn Verhoeven meeliepen met artsen in hun dagelijkse praktijk en patiënten. Woesthuis, die zelf opgeleid is tot arts: ”“Wij zagen dat de artsen en verpleegkundigen steeds meer bezig zijn met gegevens in te voeren, dan met de patiënt. Vele vragen zijn standaard en hadden ook vooraf al gesteld en voorbereid kunnen worden. Zorgverleners zijn zo overbelast, terwijl het anders kan”.
Met de improve app kan een patiënt rustig, veilig en vertrouwd thuis het gesprek voorbereiden met de dokter. Dit kan alleen veilig via de eigen mobiele telefoon. De arts stelt vooraf gerichte vragen. Het is simpel en makkelijk op te zetten zodat bij het bezoek aan de arts het voorbereidende werk is gedaan. Ook controles met met slimme devices behoort tot de mogelijkheden. Nu kunnen beiden weer focussen op een kwalitatief goed gesprek.
Improve heeft proefgedraaid in het Radboudumc en draait nu o.a. in het Zuyderland en ZGT in Almelo. Artsen zijn positief over Improve. “Het veilige innovatieve en patiënt-vriendelijke karakter van de Improve applicatie sluit uitstekend aan bij de visie van het Zuyderland Medisch Centrum. De multifunctionaliteit van de Improve app helpt ons bij het optimaliseren van de zorg voor onze patiënten en het bevorderen van de patiënttevredenheid.” aldus Mark Keulen, arts onderzoeker Zuyderland. Ook wordt Improve gepilot bij een huisartsengroep in midden Nederland.
Met Improve kunnen artsen eenvoudig vragenlijsten voor kwaliteitsmetingen (PROMs), patiëntenvoorlichting, thuismetingen met slimme devices en simpele zorgpaden zelf samenstellen en veilig uitvragen aan de patiënt. De app wordt door de arts voorgeschreven aan de patiënt.
Improve is ontstaan toen de oprichters Marco Woesthuis en Martijn Verhoeven meeliepen met artsen in hun dagelijkse praktijk en patiënten. Woesthuis, die zelf opgeleid is tot arts: ”“Wij zagen dat de artsen en verpleegkundigen steeds meer bezig zijn met gegevens in te voeren, dan met de patiënt. Vele vragen zijn standaard en hadden ook vooraf al gesteld en voorbereid kunnen worden. Zorgverleners zijn zo overbelast, terwijl het anders kan”.
Met de improve app kan een patiënt rustig, veilig en vertrouwd thuis het gesprek voorbereiden met de dokter. Dit kan alleen veilig via de eigen mobiele telefoon. De arts stelt vooraf gerichte vragen. Het is simpel en makkelijk op te zetten zodat bij het bezoek aan de arts het voorbereidende werk is gedaan. Ook controles met met slimme devices behoort tot de mogelijkheden. Nu kunnen beiden weer focussen op een kwalitatief goed gesprek.
Improve heeft proefgedraaid in het Radboudumc en draait nu o.a. in het Zuyderland en ZGT in Almelo. Artsen zijn positief over Improve. “Het veilige innovatieve en patiënt-vriendelijke karakter van de Improve applicatie sluit uitstekend aan bij de visie van het Zuyderland Medisch Centrum. De multifunctionaliteit van de Improve app helpt ons bij het optimaliseren van de zorg voor onze patiënten en het bevorderen van de patiënttevredenheid.” aldus Mark Keulen, arts onderzoeker Zuyderland. Ook wordt Improve gepilot bij een huisartsengroep in midden Nederland.
maandag 13 maart 2017
Nieuwe oplossing voor zelfstandig wonen: de ‘empathische woning’
![]() |
Havang(nl) |
Nederland vergrijst. Waren er in 2013 2,8 miljoen 65-plussers (16,8 % van de bevolking), in 2030 zijn dat er naar verwachting 4,2 miljoen (23,9 %) en in 2050 zelfs 4,7 miljoen (26,2 %). Daarbij is het overheidsbeleid erop gericht om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen en dat mensen met een beperking zoveel mogelijk in een reguliere leefomgeving verblijven. Maar er is een tekort aan woningen die aan de behoeften en diversificatie eisen van senioren voldoen.
“Een woning moet meer bieden dan een dak boven je hoofd, zeker voor senioren”, zegt Masi Mohammadi, hoogleraar Smart Architectural Technologies aan de TU Eindhoven. “Wat als het huis deels taken van de mantelzorger of zorg over kan nemen?”, zegt Mohammadi. “Een empathische woning dus, die jou ‘kent’, meevoelt en reageert op je behoeften en zorgt dat je bijvoorbeeld voldoende beweegt, je verzorging op maat biedt en zo bijdraagt aan behoud van je gezondheid.”
Huisautomatisering
Met de empathische woning benaderen we volgens Mohammadi het volgende stadium van huisautomatisering. “In deze nieuwe fase is ‘slim’ niet alleen maar een randvoorwaarde, maar is slimme technologie naadloos geïntegreerd in de woonomgeving en past de technologie zich optimaal aan de behoeften van de bewoner aan en ondersteunt hem bij zijn dagelijkse activiteiten.”
Woning in 2040
In unieke samenwerking met drie vooruitstrevende woonzorgcentra gaat Mohammadi haar visie en een aantal concrete elementen van de empathische woning in de praktijk toepassen. De drie locaties – RSZK ZorgProfessionals (regio Eindhoven), Woningstichting Domus (Roermond) en St. Jozefoord (’s-Hertogenbosch) – vormen ‘living labs’ waarbij direct het effect van bepaalde slimme innovaties onderzocht kan worden.
Een voorbeeld is de ‘eetbare wand’, waarvan een prototype tijdens de laatste Dutch Design Week in Eindhoven werd gepresenteerd. De wand is feitelijk een verticale binnentuin, waarbij bakjes met planten of kruiden met behulp van een herkenbare hendel op de gewenste hoogte gebracht kunnen worden. “Het is een stimulans voor beweging”, legt Mohammadi uit. “Senioren hoeven niet meer moeizaam te bukken of op een trapladder te klimmen om te kunnen tuinieren.” Andere voorbeelden zijn een slimme vloer die waarschuwt als iemand dreigt te vallen of een begeleidend lichtspoor op muur en vloer om dagelijkse activiteiten te ondersteunen of stimuleren.
Op maandag 13 maart is het officiële startmoment van deze drie livinglabs waarbij de drie organisaties en TU/e een overeenkomst tekenen. Ter gelegenheid hiervan vindt een mini-symposium plaats op de campus van de TU/e met als titel: ‘Het nieuwe wonen: op weg naar een slimme woonzorgomgeving’. Dit symposium vindt plaats in de Zwarte Doos en duurt van 13.30 – 18.00 uur.
vrijdag 10 maart 2017
Blinden hebben moeite met verkiezingswebsites
Blinden en slechtzienden hebben grote moeite met de websites van politieke partijen, de StemWijzer en het Kieskompas. Ze zijn niet goed toegankelijk, concludeert belangenorganisatie Bartiméus.
Een van de problemen waar blinden en slechtzienden op stuiten, is dat sommige delen van de websites alleen zijn te bedienen met een muis. ''Om online informatie te kunnen vinden, gebruik ik bepaalde toetsen op mijn toetsenbord, waarvan ik kan voelen waar ze zitten, aangevuld met spraaksoftware of een brailleleesregel. Zo leest de computer de informatie aan mij voor of zet deze om in braille. Als een website alleen te bedienen is met een muis, kan ik er dus helemaal niets mee'', legt de blinde Marjolein van den Broek uit in een verklaring.
donderdag 9 maart 2017
Umenz wint Nationale Zorginnovatieprijs 2017
Umenz heeft de Nationale Zorginnovatieprijs 2017 gewonnen. De Nationale Zorginnovatieprijs is een jaarlijks terugkerend initiatief om scale-ups in de zorg- en welzijnssector te steunen. De Stichting Zorginnovatie Nederland en haar partners hebben dit jaar uit meer dan honderd inzendingen tien nominaties geselecteerd. De uitreiking vond vandaag plaats tijdens de slotshow op het Health Valley Event 2017 in het CineMec Nijmegen. Umenz ontvangt een bedrag van €15.000, om te investeren in verdere opschaling van zijn innovatie.
In totaal werden bijna 4.500 stemmen uitgebracht. Umenz kreeg 24 procent van de stemmen. De nummers twee en drie waren A-view en Qbi met respectievelijk 17 en 14 procent van de stemmen.
De Umenz app verbindt de zorgconsument met al zijn zorgverleners en biedt overzicht, ondersteuning, begeleiding, signalering, registratie en consultatie bij al zijn behandelingen. De app heeft toegang tot een grote bibliotheek van medische animaties en instructievideo's voor het informeren, coachen en begeleiden van patiënten. Door het gebruik van de app is de patiënt continu in contact met de zorgverlener.
In totaal werden bijna 4.500 stemmen uitgebracht. Umenz kreeg 24 procent van de stemmen. De nummers twee en drie waren A-view en Qbi met respectievelijk 17 en 14 procent van de stemmen.
De Umenz app verbindt de zorgconsument met al zijn zorgverleners en biedt overzicht, ondersteuning, begeleiding, signalering, registratie en consultatie bij al zijn behandelingen. De app heeft toegang tot een grote bibliotheek van medische animaties en instructievideo's voor het informeren, coachen en begeleiden van patiënten. Door het gebruik van de app is de patiënt continu in contact met de zorgverlener.
Saint-Luc ziekenhuis vernieuwt datacenter
Huawei en Prodata Systems mogen samen de opslaginfrastructuur van het Universitair Ziekenhuis Saint-Luc vernieuwen. Het gaat om een contract van enkele miljoenen euro's. Het is de eerste keer dat Huawei en Prodata samenwerken. Voor eerstgenoemde is het met een contractwaarde van 4,5 miljoen euro gespreid over vijf jaar ook het grootste Europese storageproject in de ziekenhuissector. Het duo verzorgt samen de hardware, software en de ondersteunende diensten
Diep doordringen in weefsel met minder licht
Hoe krijg je licht door lichaamsweefsel en hoeveel licht heb je dan eigenlijk nodig? Per pixel van de camera één foton is wel de ondergrens, zou je zeggen. Opmerkelijk genoeg is dat níet de limiet, laten UT- en Caltech-onderzoekers zien in Physical Review Letters.
Hoewel licht kansrijke biomedische toepassingen heeft, bijvoorbeeld bij het meten van doorbloeding of het opsporen van tumoren, dringt het in menselijk weefsel niet diep door. Het meeste wordt verstrooid. Maar hoeveel licht heb je dan eigenlijk nodig? Het nu gepubliceerde onderzoek, van onderzoekers van de Universiteit Twente en Caltech in Pasadena, laat zien dat het niet begrensd wordt door één foton per pixel. Dankzij onder meer het golfkarakter van licht, blijkt een paar duizendste foton per pixel al genoeg. Dat is goed nieuws, want teveel licht kan het weefsel ook beschadigen.
Het weinige licht dat door het weefsel heen komt, heeft een complex pad afgelegd. Het is talloze malen verstrooid, maar vindt toch een weg naar buiten. Lukt het je nu om via diezelfde weg terug te gaan naar de bron, dan weet je welke golfvorm van licht je nodig hebt om licht met succes door het weefsel te sturen. Het exacte pad kom je dan niet te weten, maar wel dát er een pad is. Dit ‘terugrekenen naar de bron’ is ook te gebruiken om licht in weefsel te focusseren, dat maakt het mogelijk om diep in de hersenen of door de huid heen te kijken.
Stel nu dat er niet meer dan 1000 fotonen door het weefsel gaan, terwijl de camera 200.000 pixels heeft. Eerste gedachte is dan dat er 1000 pixels worden belicht, hier en daar een spikkel op het scherm. En toch is dat niet zo. Verschillende pixels kunnen tegelijk de informatie van één foton meten. Omdat licht een golf is, kan zelfs één foton tegelijk verschillende paden afleggen. Omdat de fase van het licht wordt vergeleken met een referentiebron, is het licht dat op een pixel valt altijd een combinatie van het bronsignaal en de referentie. Het golf- en quantumkarakter van het licht maken dat ook bij deze ‘scheve verhouding’ tussen aantal fotonen en pixels, toch het volledige beeld beschikbaar komt en daarmee is terug te rekenen naar de bron. Het beeld is in dit geval wel minder contrastrijk, maar het blijft te reconstrueren. En dat zou je niet verwachten als je fotonen als losse deeltjes ziet. Het maakt in elk geval duidelijk dat je minder licht nodig hebt dan tot nu toe gedacht, en daarmee ook dieper in het weefsel kunt doordringen. Dit vergroot de toepassingsmogelijkheden van nieuwe imaging-technieken op basis van microscopie diep in weefsel op basis van, bijvoorbeeld, hybride technieken die licht en ultrageluid combineren.
Het onderzoek is uitgevoerd in de groep Biomedical Photonic Imaging, onderdeel van het MIRA Instituut voor Technische Geneeskunde en Biomedische Technologie van de UT, in samenwerking met Electrical Engineering collega’s van het California Institute of Technology (CalTech). Het is mede gefinancierd vanuit Vellekoop's Starting Grant van de European Research Council (ERC).
Hoewel licht kansrijke biomedische toepassingen heeft, bijvoorbeeld bij het meten van doorbloeding of het opsporen van tumoren, dringt het in menselijk weefsel niet diep door. Het meeste wordt verstrooid. Maar hoeveel licht heb je dan eigenlijk nodig? Het nu gepubliceerde onderzoek, van onderzoekers van de Universiteit Twente en Caltech in Pasadena, laat zien dat het niet begrensd wordt door één foton per pixel. Dankzij onder meer het golfkarakter van licht, blijkt een paar duizendste foton per pixel al genoeg. Dat is goed nieuws, want teveel licht kan het weefsel ook beschadigen.
Het weinige licht dat door het weefsel heen komt, heeft een complex pad afgelegd. Het is talloze malen verstrooid, maar vindt toch een weg naar buiten. Lukt het je nu om via diezelfde weg terug te gaan naar de bron, dan weet je welke golfvorm van licht je nodig hebt om licht met succes door het weefsel te sturen. Het exacte pad kom je dan niet te weten, maar wel dát er een pad is. Dit ‘terugrekenen naar de bron’ is ook te gebruiken om licht in weefsel te focusseren, dat maakt het mogelijk om diep in de hersenen of door de huid heen te kijken.
Stel nu dat er niet meer dan 1000 fotonen door het weefsel gaan, terwijl de camera 200.000 pixels heeft. Eerste gedachte is dan dat er 1000 pixels worden belicht, hier en daar een spikkel op het scherm. En toch is dat niet zo. Verschillende pixels kunnen tegelijk de informatie van één foton meten. Omdat licht een golf is, kan zelfs één foton tegelijk verschillende paden afleggen. Omdat de fase van het licht wordt vergeleken met een referentiebron, is het licht dat op een pixel valt altijd een combinatie van het bronsignaal en de referentie. Het golf- en quantumkarakter van het licht maken dat ook bij deze ‘scheve verhouding’ tussen aantal fotonen en pixels, toch het volledige beeld beschikbaar komt en daarmee is terug te rekenen naar de bron. Het beeld is in dit geval wel minder contrastrijk, maar het blijft te reconstrueren. En dat zou je niet verwachten als je fotonen als losse deeltjes ziet. Het maakt in elk geval duidelijk dat je minder licht nodig hebt dan tot nu toe gedacht, en daarmee ook dieper in het weefsel kunt doordringen. Dit vergroot de toepassingsmogelijkheden van nieuwe imaging-technieken op basis van microscopie diep in weefsel op basis van, bijvoorbeeld, hybride technieken die licht en ultrageluid combineren.
Het onderzoek is uitgevoerd in de groep Biomedical Photonic Imaging, onderdeel van het MIRA Instituut voor Technische Geneeskunde en Biomedische Technologie van de UT, in samenwerking met Electrical Engineering collega’s van het California Institute of Technology (CalTech). Het is mede gefinancierd vanuit Vellekoop's Starting Grant van de European Research Council (ERC).
woensdag 8 maart 2017
Fysiotherapeut kan online chronische vermoeidheid na kanker verminderen
Een groot gedeelte van de patiënten die behandeld zijn voor kanker kampt nadien met chronische vermoeidheid. Met een nieuwe online interventie konden fysiotherapeuten bij 66 procent van deze patiënten – die waren uitgerust met een bewegingsmeter en een smartphone – de vermoeidheid klinisch significant laten afnemen.
21 procent van de deelnemers herstelde zelfs volledig. Marije Wolvers van Roessingh Research and Development promoveert op 3 maart aan de Universiteit Twente op dit onderzoek.
Vermoeidheid is een veelvoorkomende klacht van patiënten met kanker. Als een patiënt drie maanden na zijn laatste behandeling nog steeds kampt met deze vermoeidheid is sprake van ‘chronische vermoeidheid na kanker’ (Chronic Cancer-Related Fatigue): een aandoening die vaak niet vanzelf afneemt en die een enorme impact op iemands leven kan hebben. Tussen de 20 en 40 procent van de ex-patiënten heeft hier last van.
Marije Wolvers heeft met diverse collega’s bij Roessingh Research and Development (RRD), binnen het Fitter na kanker-project, een bestaande online interventie doorontwikkeld en getest. Patiënten werden uitgerust met een smartphone en een bewegingsmeter die ze aan een riem op hun heup moesten dragen. De bewegingsmeter seinde de activiteit door naar de smartphone, die het bewegingspatroon op zijn beurt weer met een betrokken fysiotherapeut deelde. Na een nulmeting, waarin de activiteit van de patiënt gedurende een week werd bijgehouden, stelden de patiënten in samenspraak met een fysiotherapeut zichzelf een doel waar ze stapsgewijs naar toe werkten.
Afname vermoeidheid
62 deelnemers droegen de bewegingsmeter gedurende negen weken, enkele dagen per week. Zij kregen op de smartphone berichten over hun bewegingspatroon met tips om hun beweegdoel te behalen. Patiënten en behandelaars hebben elkaar nooit ontmoet; op één telefoongesprek na, vond de behandeling volledig online plaats. Zes maanden na de start van het onderzoek was de chronische vermoeidheid bij 66 procent van de deelnemers klinisch significant afgenomen. 21 procent van de deelnemers was zelfs volledig hersteld.
Volgens Wolvers toont dit aan dat online interventies een goed wapen in de strijd tegen chronische vermoeidheid na kanker zijn. Als belangrijk voordeel van de online behandeling noemt ze dat de behandeling in de thuissituatie plaats vindt, dus juist daar waar je wilt dat ook de gedragsverandering plaats vindt. “Bovendien kost het de deelnemers zo geen energie om naar de behandelaar toe te reizen, want juist daar ontbreekt het ze aan.” Verder noemt ze het opvallend dat focussen op meer bewegen, lang niet altijd handig is. “Activiteiten eerst beter spreiden over de dag werkt voor sommige patiënten beter. Een gepersonaliseerde aanpak is van groot belang. Het is niet one size fits all.”
Het promotieonderzoek van Marije Wolvers is onderdeel van het Fitter na kanker-project, een samenwerkingsverband tussen Roessingh Research and Development (RRD) in Enschede en het Helen Dowling Instituut (HDI) te Bilthoven. Het project is gefinancierd door het Alpe d’HuZes/KWF-fonds. Tijdens haar promotieonderzoek was Wolvers werkzaam bij RRD en het HDI, onder begeleiding van prof. dr. Miriam Vollenbroek-Hutten en Dr. Marije van der Lee. Ze voerde haar onderzoek uit in samenwerking met Fieke Brugman-Everts die later op haar onderdeel van het onderzoek, een online cognitieve gedragstherapie van het Helen Dowling Instituut, zal promoveren. Op vrijdag 3 maart om 11.00 uur verdedigt Wolvers haar proefschrift in de Prof. G. van Berkhoff-zaal van gebouw de Waaier op de campus van de Universiteit Twente.
21 procent van de deelnemers herstelde zelfs volledig. Marije Wolvers van Roessingh Research and Development promoveert op 3 maart aan de Universiteit Twente op dit onderzoek.
Vermoeidheid is een veelvoorkomende klacht van patiënten met kanker. Als een patiënt drie maanden na zijn laatste behandeling nog steeds kampt met deze vermoeidheid is sprake van ‘chronische vermoeidheid na kanker’ (Chronic Cancer-Related Fatigue): een aandoening die vaak niet vanzelf afneemt en die een enorme impact op iemands leven kan hebben. Tussen de 20 en 40 procent van de ex-patiënten heeft hier last van.
Marije Wolvers heeft met diverse collega’s bij Roessingh Research and Development (RRD), binnen het Fitter na kanker-project, een bestaande online interventie doorontwikkeld en getest. Patiënten werden uitgerust met een smartphone en een bewegingsmeter die ze aan een riem op hun heup moesten dragen. De bewegingsmeter seinde de activiteit door naar de smartphone, die het bewegingspatroon op zijn beurt weer met een betrokken fysiotherapeut deelde. Na een nulmeting, waarin de activiteit van de patiënt gedurende een week werd bijgehouden, stelden de patiënten in samenspraak met een fysiotherapeut zichzelf een doel waar ze stapsgewijs naar toe werkten.
Afname vermoeidheid
62 deelnemers droegen de bewegingsmeter gedurende negen weken, enkele dagen per week. Zij kregen op de smartphone berichten over hun bewegingspatroon met tips om hun beweegdoel te behalen. Patiënten en behandelaars hebben elkaar nooit ontmoet; op één telefoongesprek na, vond de behandeling volledig online plaats. Zes maanden na de start van het onderzoek was de chronische vermoeidheid bij 66 procent van de deelnemers klinisch significant afgenomen. 21 procent van de deelnemers was zelfs volledig hersteld.
Volgens Wolvers toont dit aan dat online interventies een goed wapen in de strijd tegen chronische vermoeidheid na kanker zijn. Als belangrijk voordeel van de online behandeling noemt ze dat de behandeling in de thuissituatie plaats vindt, dus juist daar waar je wilt dat ook de gedragsverandering plaats vindt. “Bovendien kost het de deelnemers zo geen energie om naar de behandelaar toe te reizen, want juist daar ontbreekt het ze aan.” Verder noemt ze het opvallend dat focussen op meer bewegen, lang niet altijd handig is. “Activiteiten eerst beter spreiden over de dag werkt voor sommige patiënten beter. Een gepersonaliseerde aanpak is van groot belang. Het is niet one size fits all.”
Het promotieonderzoek van Marije Wolvers is onderdeel van het Fitter na kanker-project, een samenwerkingsverband tussen Roessingh Research and Development (RRD) in Enschede en het Helen Dowling Instituut (HDI) te Bilthoven. Het project is gefinancierd door het Alpe d’HuZes/KWF-fonds. Tijdens haar promotieonderzoek was Wolvers werkzaam bij RRD en het HDI, onder begeleiding van prof. dr. Miriam Vollenbroek-Hutten en Dr. Marije van der Lee. Ze voerde haar onderzoek uit in samenwerking met Fieke Brugman-Everts die later op haar onderdeel van het onderzoek, een online cognitieve gedragstherapie van het Helen Dowling Instituut, zal promoveren. Op vrijdag 3 maart om 11.00 uur verdedigt Wolvers haar proefschrift in de Prof. G. van Berkhoff-zaal van gebouw de Waaier op de campus van de Universiteit Twente.
dinsdag 7 maart 2017
Vijf zorgverzekeraars vergoeden 'e-cardioloog' HartWacht
In navolging van Zilveren Kruis gaan ook zorgverzekeraars VGZ, DSW, ONVZ en De Friesland de eHealth-toepassing HartWacht in 2017 vergoeden. Dit maakt Cardiologie Centra Nederland (CCN), drijvende kracht achter HartWacht, vandaag bekend.
Met HartWacht worden hartpatiënten doorlopend op afstand gemonitord. Met de speciale cVitals app, ontwikkeld door partner FocusCura, meten patiënten thuis zelf vitale waarden. De metingen worden automatisch doorgestuurd naar CCN en worden bovendien meteen aan het online medisch dossier van de patiënt toegevoegd. Artsen en verpleegkundigen kunnen afwijkende waarden snel signaleren en de patiënt (en de huisarts) adviseren. Patiënten hoeven niet meer (of minder vaak) voor controles of metingen naar het ziekenhuis te komen.
De contracten met de vier nieuwe verzekeraars zorgen voor een forse opschaling, vertelt operationeel directeur Cecile Goldman van CCN: "We sluiten dagelijks patiënten aan op HartWacht, maar tot nu toe was dat alleen mogelijk voor verzekerden van Zilveren Kruis. Door de nieuwe contracten kunnen we HartWacht vanaf vandaag aanbieden aan duizenden patiënten."
Volgens Goldman kunnen dat er nog veel meer worden als ook Menzis en CZ besluiten om HartWacht te vergoeden. Met die twee verzekeraars zijn nog gesprekken gaande.
Op dit moment kunnen patiënten voor HartWacht nog alleen terecht bij CCN, maar als het aan Cecile Goldman ligt komt daar snel verandering in: "Op dit moment voeren we gesprekken met verschillende ziekenhuizen en huisartsen om HartWacht ook buiten onze eigen locaties aan te bieden. Wij monitoren de patiënten dan namens de behandelend arts. Schaalbaarheid is een belangrijke succesfactor voor zorg op afstand en op die manier hoeft niet elk ziekenhuis het wiel opnieuw uit te vinden."
Met HartWacht worden hartpatiënten doorlopend op afstand gemonitord. Met de speciale cVitals app, ontwikkeld door partner FocusCura, meten patiënten thuis zelf vitale waarden. De metingen worden automatisch doorgestuurd naar CCN en worden bovendien meteen aan het online medisch dossier van de patiënt toegevoegd. Artsen en verpleegkundigen kunnen afwijkende waarden snel signaleren en de patiënt (en de huisarts) adviseren. Patiënten hoeven niet meer (of minder vaak) voor controles of metingen naar het ziekenhuis te komen.
De contracten met de vier nieuwe verzekeraars zorgen voor een forse opschaling, vertelt operationeel directeur Cecile Goldman van CCN: "We sluiten dagelijks patiënten aan op HartWacht, maar tot nu toe was dat alleen mogelijk voor verzekerden van Zilveren Kruis. Door de nieuwe contracten kunnen we HartWacht vanaf vandaag aanbieden aan duizenden patiënten."
Volgens Goldman kunnen dat er nog veel meer worden als ook Menzis en CZ besluiten om HartWacht te vergoeden. Met die twee verzekeraars zijn nog gesprekken gaande.
Op dit moment kunnen patiënten voor HartWacht nog alleen terecht bij CCN, maar als het aan Cecile Goldman ligt komt daar snel verandering in: "Op dit moment voeren we gesprekken met verschillende ziekenhuizen en huisartsen om HartWacht ook buiten onze eigen locaties aan te bieden. Wij monitoren de patiënten dan namens de behandelend arts. Schaalbaarheid is een belangrijke succesfactor voor zorg op afstand en op die manier hoeft niet elk ziekenhuis het wiel opnieuw uit te vinden."
maandag 6 maart 2017
7 op de 10 Nederlanders kijkt online naar medische informatie voor en na een bezoek aan een arts
Een ruime meerderheid van de Nederlanders gaat voor en na een bezoek aan een specialist online om zelf meer informatie te vinden over hun medische aandoening. Tegelijkertijd weten zij vaak niet of die medische informatie beter of slechter is dan informatie die ze krijgen van hun arts. Dit blijkt uit onderzoek van solvo, een platform dat alle zorgbehandelaars en -specialisten in Nederland op de kaart wil zetten met actuele, duidelijke en volledige informatie.
Uit het onderzoek van solvo, uitgevoerd door Peil.nl onder een representatieve groep van ruim 3.000 Nederlanders, komt verder naar voren dat het merendeel van de Nederlanders een arts vindt via familie/vrienden en door online te zoeken. Verder komt naar voren dat ruim 8 op de 10 Nederlanders zelf wil kiezen naar wie hij of zij wordt doorverwezen en/of dit samen met de arts wil doen.
Uit het onderzoek van solvo, uitgevoerd door Peil.nl onder een representatieve groep van ruim 3.000 Nederlanders, komt verder naar voren dat het merendeel van de Nederlanders een arts vindt via familie/vrienden en door online te zoeken. Verder komt naar voren dat ruim 8 op de 10 Nederlanders zelf wil kiezen naar wie hij of zij wordt doorverwezen en/of dit samen met de arts wil doen.
zaterdag 4 maart 2017
Google-algoritme helpt bij het ontdekken van kanker
Google heeft het algoritme dat ook in Google Foto’s gebruikt wordt in samenwerking met het Radboud UMC in Nijmegen aangepast zodat het ook toepast kan worden om kanker te detecteren. Dat schrijft Google op zijn blog. Artsen moeten bij het stellen van een diagnose, en al helemaal bij een diagnose die vaak zo lastig te stellen is als kanker, enorme hoeveelheden informatie verwerken. Daarbij hoort ook het minutieus bestuderen van scans van meer dan tien gigapixels.
vrijdag 3 maart 2017
Vergroot gaming sociale vaardigheden kinderen met autisme?
Voor kinderen met autisme zijn er sociale vaardigheidstrainingen. Deze blijken echter niet heel effectief. Daarom start een aantal (kennis)instellingen een onderzoek naar de ontwikkeling van digitale werkvormen die de huidige trainingen leuker, gevarieerder moeten maken en daardoor effectiever.
Een voorbeeld van een digitale werkvorm is een toolbox met interactieve oefeningen en games, te spelen op bijvoorbeeld een iPad. Kinderen met autisme, hun ouders en hulpverleners ontwikkelen in dit project mee aan het uiteindelijke product. Door samen te onderzoeken en ontwerpen ontwikkelen we oefeningen die goed aansluiten bij de doelgroep om zo de training effectiever te maken.
In het project werken drie hogescholen, te weten NHL Hogeschool, Hanzehogeschool Groningen en Windesheim samen met zorginstellingen Accare en Kinnik, RGOC, ICT-bedrijf 8D Games, enkele basisscholen (regulier en speciaal onderwijs) en het landelijke Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Studenten van zorg- en welzijnsopleidingen en van technische opleidingen zullen in multidisciplinaire teams hun bijdrage leveren aan het onderzoek. Het project start in maart 2017 en duurt tot begin 2019.
Vanuit de Hanzehogeschool Groningen is lector Nick Degens (User-Centered Design) van het Marian van Os Centrum voor Ondernemerschap betrokken bij het project.
Een voorbeeld van een digitale werkvorm is een toolbox met interactieve oefeningen en games, te spelen op bijvoorbeeld een iPad. Kinderen met autisme, hun ouders en hulpverleners ontwikkelen in dit project mee aan het uiteindelijke product. Door samen te onderzoeken en ontwerpen ontwikkelen we oefeningen die goed aansluiten bij de doelgroep om zo de training effectiever te maken.
In het project werken drie hogescholen, te weten NHL Hogeschool, Hanzehogeschool Groningen en Windesheim samen met zorginstellingen Accare en Kinnik, RGOC, ICT-bedrijf 8D Games, enkele basisscholen (regulier en speciaal onderwijs) en het landelijke Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Studenten van zorg- en welzijnsopleidingen en van technische opleidingen zullen in multidisciplinaire teams hun bijdrage leveren aan het onderzoek. Het project start in maart 2017 en duurt tot begin 2019.
Vanuit de Hanzehogeschool Groningen is lector Nick Degens (User-Centered Design) van het Marian van Os Centrum voor Ondernemerschap betrokken bij het project.
donderdag 2 maart 2017
Nog veel te winnen bij kwaliteit van armprotheses
In Nederland hebben ongeveer 4000 personen een armdefect: zij moeten een (deel van) hun hand, onderarm of zelfs de hele arm missen. De meesten hebben een prothese. Deze prothese kan puur cosmetisch van aard zijn, of een grijpfunctie hebben die de gebruiker in staat stelt dagelijkse activiteiten uit te voeren. De laatstgenoemde prothese kan lichaamsbekrachtigd of myo-elektrisch zijn. Een myo-elektrische prothese wordt bestuurd via elektrische signalen die geassocieerd zijn met spiercontracties van de gebruiker en is aangedreven door elektromotoren. Lichaamsbekrachtigde protheses worden met lichaamsbewegingen aangestuurd. Deze bewegingen worden via een lus om de schouder en een kabeltje doorgegeven aan het grijpmechanisme.
‘De lichaamsbekrachtigde prothese is op veel vlakken beter dan de myo-elektrische’, zegt promovenda Mona Hichert. ‘Dat bleek onder meer tijdens de Cybathlon-wedstrijd, vorig jaar in Zürich. In de Powered Arm Prosthesis Race voerden mensen alledaagse handelingen uit met een armprothese. Een Delfts studententeam nam als enige deel met een lichaamsbekrachtigde prothese, en won met gemak van de grote fabrieksteams.’
Verder zijn lichaamsbekrachtigde protheses lichter, goedkoper, betrouwbaarder en bovendien bieden ze de gebruiker terugkoppeling over de bewegingen van het grijpmechanisme en de krachten die hiermee worden uitgeoefend op objecten.
‘Helaas is toch zo’n 50% van de gebruikers zo ontevreden met hun lichaamsbekrachtigde prothese, dat ze deze niet actief gebruiken. De huidige protheses vereisen hoge bedieningskrachten, wat tot pijn en vermoeidheid tijdens of na het gebruik kan leiden. Daar komt bij dat gebruikers klachten hebben over het comfort en uiterlijk van de schouderband. Om kort te gaan, deze protheses moeten verbeterd worden.’
Hichert toonde tijdens haar onderzoek inderdaad aan dat huidige protheses te hoge bedieningskrachten van de gebruiker vragen. ‘Concreet heb ik laten zien dat 9 van de 10 protheses door meer dan de helft van de gebruikers niet een hele dag zonder vermoeidheidseffecten en pijn bediend kunnen worden. Dit is een mogelijke verklaring waarom mensen hun prothese niet gebruiken. Die krachten zouden dus omlaag moeten. Mensen kunnen hun prothese met lage bedieningskrachten bovendien beter besturen en knijpkrachten die ze op voorwerpen uitoefenen beter controleren.’
Prothese van de toekomst
Om gebruikers in staat te stellen hun prothese de hele dag –en elke dag- vermoeidheidsvrij te gebruiken, en om goede terugkoppeling en besturing van het grijpmechanisme mogelijk te maken, zouden bedieningskrachten niet hoger moeten zijn dan 38 N voor de gemiddelde vrouwelijke gebruiker, en 66 N voor de gemiddelde mannelijke, concludeert Hichert in haar onderzoek. Een grote aansturingsbeweging, en dus een grote kabeluitslag, draagt bij aan een verbeterde besturing van het grijpmechanisme. Verlaging van de krachten geeft bovendien de mogelijkheid om de schouderband te vervangen door een bevestigingspunt dat eenvoudig met een sticker op de rug geplakt kan worden.
Delft Cylinder Hand
‘Dergelijke concrete verbeteringen worden momenteel doorgevoerd in de Delft Cylinder Hand (DCH), die is voortgekomen uit het onderzoek van TU Delft-collega Gerwin Smit. Hij onderzoekt nu met een Veni-beurs hoe handprotheses als de DCH nog sneller en makkelijker bediend kunnen worden.
Clinici
‘Mijn proefschrift toont aan wat er mis is met commercieel verkrijgbare protheses en waar prothese-ontwikkelaars op moeten letten als ze de gebruiker tevreden willen stellen zodat meer protheses ook daadwerkelijk gebruikt worden. Tot slot appeleer ik ook aan clinici die zich bij het voorschrijven van een prothese dienen te realiseren dat niet alle protheses geschikt zijn voor elk individu, aangezien ik grote verschillen in gebruikerscapaciteiten aangetoond heb.’
‘De lichaamsbekrachtigde prothese is op veel vlakken beter dan de myo-elektrische’, zegt promovenda Mona Hichert. ‘Dat bleek onder meer tijdens de Cybathlon-wedstrijd, vorig jaar in Zürich. In de Powered Arm Prosthesis Race voerden mensen alledaagse handelingen uit met een armprothese. Een Delfts studententeam nam als enige deel met een lichaamsbekrachtigde prothese, en won met gemak van de grote fabrieksteams.’
Verder zijn lichaamsbekrachtigde protheses lichter, goedkoper, betrouwbaarder en bovendien bieden ze de gebruiker terugkoppeling over de bewegingen van het grijpmechanisme en de krachten die hiermee worden uitgeoefend op objecten.
‘Helaas is toch zo’n 50% van de gebruikers zo ontevreden met hun lichaamsbekrachtigde prothese, dat ze deze niet actief gebruiken. De huidige protheses vereisen hoge bedieningskrachten, wat tot pijn en vermoeidheid tijdens of na het gebruik kan leiden. Daar komt bij dat gebruikers klachten hebben over het comfort en uiterlijk van de schouderband. Om kort te gaan, deze protheses moeten verbeterd worden.’
Hichert toonde tijdens haar onderzoek inderdaad aan dat huidige protheses te hoge bedieningskrachten van de gebruiker vragen. ‘Concreet heb ik laten zien dat 9 van de 10 protheses door meer dan de helft van de gebruikers niet een hele dag zonder vermoeidheidseffecten en pijn bediend kunnen worden. Dit is een mogelijke verklaring waarom mensen hun prothese niet gebruiken. Die krachten zouden dus omlaag moeten. Mensen kunnen hun prothese met lage bedieningskrachten bovendien beter besturen en knijpkrachten die ze op voorwerpen uitoefenen beter controleren.’
Prothese van de toekomst
Om gebruikers in staat te stellen hun prothese de hele dag –en elke dag- vermoeidheidsvrij te gebruiken, en om goede terugkoppeling en besturing van het grijpmechanisme mogelijk te maken, zouden bedieningskrachten niet hoger moeten zijn dan 38 N voor de gemiddelde vrouwelijke gebruiker, en 66 N voor de gemiddelde mannelijke, concludeert Hichert in haar onderzoek. Een grote aansturingsbeweging, en dus een grote kabeluitslag, draagt bij aan een verbeterde besturing van het grijpmechanisme. Verlaging van de krachten geeft bovendien de mogelijkheid om de schouderband te vervangen door een bevestigingspunt dat eenvoudig met een sticker op de rug geplakt kan worden.
Delft Cylinder Hand
‘Dergelijke concrete verbeteringen worden momenteel doorgevoerd in de Delft Cylinder Hand (DCH), die is voortgekomen uit het onderzoek van TU Delft-collega Gerwin Smit. Hij onderzoekt nu met een Veni-beurs hoe handprotheses als de DCH nog sneller en makkelijker bediend kunnen worden.
Clinici
‘Mijn proefschrift toont aan wat er mis is met commercieel verkrijgbare protheses en waar prothese-ontwikkelaars op moeten letten als ze de gebruiker tevreden willen stellen zodat meer protheses ook daadwerkelijk gebruikt worden. Tot slot appeleer ik ook aan clinici die zich bij het voorschrijven van een prothese dienen te realiseren dat niet alle protheses geschikt zijn voor elk individu, aangezien ik grote verschillen in gebruikerscapaciteiten aangetoond heb.’
woensdag 1 maart 2017
Philips en Zorgnetwerk Midden-Brabant werken aan een persoonlijke gezondheidsomgeving
Philips introduceert vandaag een innovatieve ‘connected care’-oplossing op het HealthSuite Digital Platform, die volledig in co-creatie met patiënten en professionals ontwikkeld is.
Deze applicaties kwamen tot stand na intensieve samenwerking tussen patiënten en zorgverleners en bestaan uit een persoonlijke gezondheidsomgeving waarin allerlei relevante data rondom de patiënt verzameld en gedeeld kunnen worden. Philips werkte samen met Zorgnetwerk Midden-Brabant, een samenwerkingsverband van regionale zorgaanbieders zoals het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis, GGZ, VV&T-organisaties en huisartsen, aan deze eHealth-oplossing. De persoonlijke gezondheidsomgeving is in eerste instantie ontwikkeld voor patiënten met diabetes mellitus type 2, maar zal in de toekomst voor verschillende patiëntgroepen beschikbaar worden.
Een zorgteam rondom een patiënt kan uit zeer veel verschillende zorgverleners bestaan. Dat is niet alleen voor de patiënt lastig, maar ook voor zorgverleners die onderling informatie uit willen wisselen. Volgens de Future Health Index hebben 50 procent van de zorgprofessionals en 93 procent van de patiënten in Nederland namelijk niet het gevoel dat zij controle hebben over medische gegevens.
Het unieke aan de persoonlijke gezondheidsomgeving is dat het volledig rondom de patiënt gebouwd is. Patiënten kunnen zelf gegevens invoeren, maar ook gezondheidsgegevens vanuit ziekenhuizen of huisartsen komen op het platform samen. Via de cloud-omgeving van Philips HealthSuite Digital Platform zijn er technische koppelingen gemaakt waarbij het platform ervoor zorgt dat de data met elkaar kunnen worden geïntegreerd.
HealthSuite Digital Platform wordt ook ingezet voor connectiviteit tussen apparaten en de verschillende systemen. Met een slimme weegschaal kan een patiënt bijvoorbeeld zelf data uploaden in het systeem, waarna de gegevens direct zichtbaar zijn in het overzicht. En ook de labwaardes uit het ziekenhuis worden geüpload naar de portal en de app van de patiënt. Zo heeft de patiënt meer inzicht in zijn medische situatie en behoudt hij de regie over zijn ziekte en de beslissingen die hij daar dagelijks over neemt. Door de ingebouwde chatfunctie kunnen zorgverlener en patiënt bovendien direct met elkaar communiceren. Patiënten kunnen de app met een persoonlijke login op hun smartphone gebruiken en ze kiezen zelf met wie ze het dossier willen delen.
Eind januari 2017 is de persoonlijke gezondheidsomgeving uitgezet bij patiënten en huisartsen, waarmee ZMBR en Philips willen achterhalen hoe dit het gedrag van patiënten en de samenwerking tussen zorgverleners beïnvloedt. Tijdens deze pilot ligt de focus op huisartsenpraktijken, maar de oplossing is eenvoudig door te trekken naar specialisten in het ziekenhuis, om zo nog volledigere communicatielijnen tussen patiënten en professionals te creëren. Ook zal deze omgeving in de toekomst voor andere patiëntgroepen dan diabetespatiënten ingezet worden.
Deze applicaties kwamen tot stand na intensieve samenwerking tussen patiënten en zorgverleners en bestaan uit een persoonlijke gezondheidsomgeving waarin allerlei relevante data rondom de patiënt verzameld en gedeeld kunnen worden. Philips werkte samen met Zorgnetwerk Midden-Brabant, een samenwerkingsverband van regionale zorgaanbieders zoals het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis, GGZ, VV&T-organisaties en huisartsen, aan deze eHealth-oplossing. De persoonlijke gezondheidsomgeving is in eerste instantie ontwikkeld voor patiënten met diabetes mellitus type 2, maar zal in de toekomst voor verschillende patiëntgroepen beschikbaar worden.
Een zorgteam rondom een patiënt kan uit zeer veel verschillende zorgverleners bestaan. Dat is niet alleen voor de patiënt lastig, maar ook voor zorgverleners die onderling informatie uit willen wisselen. Volgens de Future Health Index hebben 50 procent van de zorgprofessionals en 93 procent van de patiënten in Nederland namelijk niet het gevoel dat zij controle hebben over medische gegevens.
Het unieke aan de persoonlijke gezondheidsomgeving is dat het volledig rondom de patiënt gebouwd is. Patiënten kunnen zelf gegevens invoeren, maar ook gezondheidsgegevens vanuit ziekenhuizen of huisartsen komen op het platform samen. Via de cloud-omgeving van Philips HealthSuite Digital Platform zijn er technische koppelingen gemaakt waarbij het platform ervoor zorgt dat de data met elkaar kunnen worden geïntegreerd.
HealthSuite Digital Platform wordt ook ingezet voor connectiviteit tussen apparaten en de verschillende systemen. Met een slimme weegschaal kan een patiënt bijvoorbeeld zelf data uploaden in het systeem, waarna de gegevens direct zichtbaar zijn in het overzicht. En ook de labwaardes uit het ziekenhuis worden geüpload naar de portal en de app van de patiënt. Zo heeft de patiënt meer inzicht in zijn medische situatie en behoudt hij de regie over zijn ziekte en de beslissingen die hij daar dagelijks over neemt. Door de ingebouwde chatfunctie kunnen zorgverlener en patiënt bovendien direct met elkaar communiceren. Patiënten kunnen de app met een persoonlijke login op hun smartphone gebruiken en ze kiezen zelf met wie ze het dossier willen delen.
Eind januari 2017 is de persoonlijke gezondheidsomgeving uitgezet bij patiënten en huisartsen, waarmee ZMBR en Philips willen achterhalen hoe dit het gedrag van patiënten en de samenwerking tussen zorgverleners beïnvloedt. Tijdens deze pilot ligt de focus op huisartsenpraktijken, maar de oplossing is eenvoudig door te trekken naar specialisten in het ziekenhuis, om zo nog volledigere communicatielijnen tussen patiënten en professionals te creëren. Ook zal deze omgeving in de toekomst voor andere patiëntgroepen dan diabetespatiënten ingezet worden.